Overdenkingen

Er is een boom geveld met lange groene lokken.
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.
Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.

O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen,
met slepend haar en met de geur van jeugd
stromende uit zijn schone wonden,
het jonge hoofd nog ongeschonden,
De trotse romp nog onverslagen.

                                                                M. Vasalis

Afgelopen zomer wandelde ik in Norg langs een huisje in het bos waar een boom werd geveld. Een groepje mensen liep opgewonden heen en weer, elkaar instructies gevend over hoe en wat. Een kabel moest ervoor zorgen dat de boom de goede kant op viel. Het was een immense spar, die kennelijk het veld moest ruimen. De kettingzaag kwam eraan te pas, een flinke loeier en even later ruiste de boom naar beneden in zijn vaart takken en bladeren meenemend van andere bomen. Met een zware bonk kwam hij neer op de aarde. De trilling was te voelen tot daar waar ik stond. Ik moest, terwijl ik daar stond te kijken, denken aan bovenstaand gedicht: ‘Er is een boom geveld met lange groene lokken. Hij zuchtte ruisend als een kind terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.

De afgelopen week, terugdenkend aan een overlijden, kwam dit gedicht opnieuw voorbij. De mensen die wij tijdens ons leven gedenken zijn soms best oud geworden maar het gaat er niet om of het natuurlijk is in de zin van ‘oude mensen sterven, die dag komt een keer.’ Het gaat om het gemis als iemand, oud of jong, er niet meer is.

Zo zijn er ook nog altijd mensen die vinden dat het ook maar eens een keer over moet zijn, dat missen, dat verdriet, omdat het al zo lang geleden is. En lang geleden is dan heel betrekkelijk. In mijn naaste omgeving woont een vrouw, iets ouder dan ik, die nu ruim drie jaar alleen is. Onlangs zei iemand tegen mij: ‘Mensen vinden dat het gepraat over haar man nu maar eens klaar moet zijn.’ Ik geloof niet dat het zo werkt maar daar kom ik straks op terug.

Eerst een klein stukje Prediker. Zijn toon is relativerend. Het is een waarnemer met gevoel voor logica. De wolken zijn zwaar, het gaat regenen. De windrichting is niet te voorspellen. Gerrit Hiemstra was toen nog niet bekend en zit er ook weleens naast. Er is veel dat je niet weet en ook niet kunt weten. Het leven is kort en de enige zekerheid die je hebt, is het gegeven dat je sterft. Prediker schrijft ook over het ontstaan van een kind in de buik van zijn moeder. Voor hem is dat met wonderen omgeven. Voor ons is dat wonder door kennis verkleind. Wij weten zo veel meer dan de Prediker toen.

Is dat zo?

Ooit leefde je in de schoot van je moeder, was je een waterwezen. Groeide je uit tot een min of meer voldragen mensenkind. Zelf kun je je daar hoogstwaarschijnlijk weinig van herinneren, hoe het was in de buik van je moeder. Eenmaal geboren veranderde je van een waterwezen in een luchtwezen. Vannacht heb ik geslapen. Som herinner ik mij een droom maar het moment van inslapen? Het moment dat ik mijn dagbewustzijn verloor? En als het zover is, dat je in slaap bent gevallen, waar ben je dan? En wat als een mens sterft? Waar is zij dan?

Dat blijft voor ons een mysterie. Wij, die nog leven, nog niet daar aangekomen zijn. Woorden als donker en duisternis worden met de dood verbonden. We vergelijken de dood met de nacht, die ook dat raadselachtige uit kan stralen. Het contrast tussen licht en donker raakt aan het contrast tussen leven en dood. Maar is dat zo? Kan je dat wel zo zeggen, juist omdat er maar zo weinig te weten valt.  Wij, zoals wij hier nu nog zijn, wij leven. Onze adem, onze harteklop getuigt daarvan. Tijdens dat leven verliezen we mensen van wie we houden. We nemen afscheid van hen maar hun bestemming is omhangen met vraagtekens. 

De laatste, voor onze ogen onzichtbare deur, is dichtgevallen. We weten niet wat komen gaat. We weten niet wat ons wacht. Prediker schrijft: Dan gaat je levensadem terug naar God die je het leven gegeven heeft.

Hoe dat gebeurt?

Wat God is?

Wat ons dan wacht?

Moet je dat willen weten?

Ik houd wel van dat onbekende. Ik houd van woorden die aarzeling uitdrukken, die je terug zou willen nemen, nog voor ze hebben geklonken, zoekende woorden, woorden die tasten, ritselen, zoals die vallende boom, woorden die niet kunnen raken aan een werkelijkheid, die wij ons niet kunnen toe-eigenen omdat het onze werkelijkheid niet is. Woorden die de geheimzinnigheid van mist en nevel in zich dragen. Wij leven ten dode toe, zoveel is zeker. Misschien wacht ons ook dan een wereld die wij niet kennen, zoals we ook geen weet hadden van ons verblijf in de moederschoot. Ik ga terug naar die boom die naar beneden ruiste en in zijn vaart takken en bladeren meenemend van andere bomen.

Wij zijn die andere bomen. Wij stonden dichtbij of wat verder weg. En het vallen ging ons aan. Het raakte ons, het nam ook iets van ons mee. Het liet ons niet ongeschonden achter. Soms brak er een complete zijtak af en moesten we geamputeerd verder leven. En nee, dat gaat niet over. Die geschondenheid verdwijnt niet. Er is geen dag dat je er helemaal klaar mee bent. Wel is er het leven dat verder gaat, dat jou aanspoort om ook verder te gaan. Het leven dat kostbaar is. Een groot deel van dit jaar ligt voor ons en ook de rest van ons leven hier. Ik wens ons allen de moed toe om te durven vertrouwen op het leven en op dat wat voor ons verborgen is.

Amen