Column
Mijn vader was grootgebracht met wat wel genoemd wordt de tale Kanaäns, een soort van groepstaal, die vooral in bevindelijke kringen wordt gebruikt om allerlei zielsbelevingen onder woorden te brengen. Als we samen fietsten en het fietspad zat vol kuilen riep hij: ‘Heer, ai maak mij Uwe wegen, want de paden zijn zo slecht.’ Het eerste deel van de zin verwijst naar psalm 25 vers 2, het tweede deel verzon hij zelf. Als mijn moeder vroeg of hij nog een tientje had, overhandigde hij haar dat met de woorden: ‘En zij trokken op tot Jericho en kregen zoveel zakgeld als zij wilden.’ Op ons verzoek gaf hij het zout door maar nooit zonder op te merken: ‘Indien het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe.’ Ergens in huis heb ik nog een zo goed als complete lijst van zijn uitdrukkingen maar waar die is gebleven? Mijn vader zelf was zich nauwelijks bewust van de wijze waarop hij zich uitdrukte. Ik ben hem nog altijd dankbaar voor al die taligheid. Het is één reden en misschien wel de voornaamste waarom ik van taal houd. De taal van mijn vader hoor ik bijna niet meer, een enkeling die haar nog spreekt. Taal vernieuwt zich. Mijn oudste zoon gebruikt soms woorden als cool, vet, vet ranzig, boeie, etc. om uitdrukking te geven aan hetgeen hij beleeft. Gelukkig neemt dat met het klimmen der jaren af, die uitdrukkingen. Aan dit alles moest ik denken toen ik onlangs spontaan onderstaand gezang zong. Een nieuw gezang, altijd weer vernieuwt alles zich. Niets blijft hetzelfde. In mijn vaders taal: ‘Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend.’ Ik bedoel dat niet dramatisch, integendeel, verandering kan stemmen tot verwondering. En wie zich verwondert, neemt waar, leeft en staat open voor dat wat zich aandient.
Zingt voor de Heer een nieuw gezang!
Hij laaft u heel uw leven lang
met water uit de harde steen.
Het is vol wond’ren om u heen.
Janni Doeven